Drie essays over godsdienst
auteur: John Stuart Mill
vertaling: Karel D'huyvetters
non-fictie
uitgeverij Damon Eindhoven 2025
ISBN 978 94 6340 426 6
beoordeeld door Gerda Sterk
XXXXX
Het is zeker niet het eenvoudigste boek over religie dat ik ooit las, maar het graaft in
filosofische diepten en straalt gezag uit sinds de verschijning van de essays tussen
1854 en 1874. Het werd dus tijd dat er een Nederlandse vertaling verscheen.
Cor Hermans schrijft in zijn inleiding (mooi getiteld: "Waarheid is het domein van
de rede") over de data van het verschijnen van Nature, Utility of Religion en Theism.
Het is de stiefdochter van J.S. Mill die na zijn overlijden de 3 essays uitgaf onder de
naam: Three Essays on Relgion. Hermans heeft het over de vernielende werking van
tbc, over de levenservaringen van Mill en hoe zijn vriendschap met Jeremy Bentham
zijn visie op het leven en meer bepaald op godsdienst veranderde. Mill is een
aanhanger van het utilitarisme, dat in zijn handen uitgroeit "tot het rationele streven
naar het grootst mogelijke geluk (the greatest happiness principle), meer
humanistisch dan puur individualistisch opgevat." Mill vindt dat voor de moreel juist
handelende mens niet alleen negatieve en positieve prikkels in het leven belangrijk
zijn, maar ook de behoefte aan idealen (sociale, esthetische, metafysische). Dat
noemt Hermans de kerngedachte van de drie essays.
De stiefdochter, Helen Taylor, leidt de drie essays in.
Het eerste essay gaat over De Natuur. Theïsten zien de natuur als een afschijnsel
van god of meerdere goden, maar christenen vertellen er niet bij hoe verschrikkelijk

wreed het er in de natuur aan toegaat en hoe moeilijk dat te rijmen is met een goede,
almachtige god. De Natuur is verre van een morele leider.
Het tweede essay behandelt De nuttigheid van godsdienst, een aspect waarover te
weinig wordt nagedacht, vindt Mill. Iedereen heeft het over de Waarheid, maar wat
als godsdienst op een onvervangbare manier de juiste moraal en goed gedrag in de
hand werkt? Ik citeer één zin, die meteen de richting van zijn redenering aangeeft :
"De geschiedenis, in zover we die kennen, bekrachtigt de opinie dat de mensheid het
perfect kan stellen zonder het besef in een hemel." Hij stelt het Paulisme tegenover
het christendom. Als religie één ding kan doen, zo schrijft Mill, dan is het de mensen
hoop geven op een beter leven in het hiernamaals. Om die hoop te koesteren, moet je
evenwel de kritische zin uitsluiten.
Theism is het derde essay. "De oorlog tegen godsdienstige overtuigingen werd in de
voorbije eeuw hoofdzakelijk gevoerd op grond van gezond verstand of logica; op
onze dagen op grond van wetenschap." Machthebbers deden er alles aan om het volk
in de pas te laten lopen, waarbij vrees voor een alziende God en een afrekening voor
slechte daden in een leven hierna, een goed middel bleek. Mill beredeneert het
bestaan van een ziel, van de duivel, van mirakels, het belang van het gemoed en van
ervaring. Hij besluit dat scepticisme geboden is! We zouden alles - ook religie -
moeten beoordelen met wetenschappelijke methoden. Vanzelfsprekend dus, dat hij
mirakels uitvoerig behandelt. Zijn redenering deed me af en toe denken aan wat men
tegenwoordig inbrengt tegen alternatieve geneeswijzen, die het belang van
wetenschap onderschatten.
Het besluit van dit essay - en misschien wel van alle drie - is dat we zinvol moeten
proberen te leven, wat inhoudt dat we een hoogstaande moraal nastreven en laat dat
nu precies zijn waaraan de profeet, Jezus, een belangrijke bijdrage leverde!
Mill probeert aan te tonen dat er - wetenschappelijk gezien - geen reden is om in het
bestaan van een hogere macht te geloven. Wie dat toch doet, negeert de bewijzen
ertegen en houdt geen rekening met de afwezigheid van sluitende bewijzen vóór het
bestaan van een metafysisch wezen. Hij vindt het nog onwaarschijnlijker dat zo'n
wezen almachtig goed en almachtig wijs zou zijn en dat zijn "handelen" op het
welzijn van de mens gericht zou zijn. Hij filosofeert hierover grondig, behandelt alle
mogelijke bewijzen voor en tegen en slaagt erin dat te doen zonder de gelovige mens
te beledigen of belachelijk te maken. Eén van de weinige voorbeelden van het
tegendeel vond ik op p. 98: "behalve in het aaneengeflanste verhaal van de
verrijzenis die vervat is in de slotverzen van St.-Marcus..." Over het algemeen geeft
hij weinig voorbeelden en houdt het liever bij filosofische bedenkingen.
Met alle respect voor de vertaling van Karel D'huyvetters. Ik vond de gedachtegang
af en toe al moeilijk te volgen in het Nederlands, laat staan in een 19de eeuws
Engels.
Het boek hoort thuis in de reeks Vrijdenkers en het is mooi uitgegeven. Een lintje als
bladwijzer is nuttig, want niemand leest deze essays in één keer uit.